Het Oinkbeest

Plaats reactie
marjo
Site Admin
Berichten: 861
Lid geworden op: 10-03-2012 22:43

Het Oinkbeest

Bericht door marjo » 11-03-2012 12:31

door marjo le comte op zo maart 02, 2008 12:57

Het Oinkbeest

In een groot bos, aan de andere kant van de heuvels, woonde een elfje dat Zelfje heette, omdat ze een beetje van zilver was. Ze woonde daar niet alleen natuurlijk, er waren nog meer elfjes, en kabouters en trollen, een heleboel dieren, en de vijf Gompies. Dat waren ook een soort kabouters, maar geen gewone. Nee, ze zagen er een beetje anders uit. En ze versierden zich met takjes en blaadjes en bloemen en gekleurde steentjes uit het bos, en ze maakten muziek. En ze woonden in een holletje onder de grond.

Op een zachte zomeravond, was Zelfje blauwe klokjes aan het plukken, terwijl ze in zichzelf een vrolijk wijsje zong. Ze had net haar mandje vol met klokjes en wilde terug gaan naar de holle boom waar ze woonde, toen ze duidelijk de vijf Gompies hoorde aankomen. "Dag, vijf Gompies", zei het elfje, en dat zei ze altijd, want ze kon nooit hun namen onthouden, "waar gaan jullie naar toe?" "Oh eh, even een boompje om, nu kan het nog. Kijk, er hangt onweer in de lucht." En dat was waar, de lucht was heel donker geworden, en er hing een geheimzinnige sfeer in het bos, net of er iets bijzonders zou gaan gebeuren. En als je goed luisterde, kon je af en toe de takken horen kraken, of het geritsel van een haas of een eekhoorn die zijn holletje opzocht. En al gauw begon het te waaien, steeds harder en harder, en het onweer barstte los. "Ik ben een beetje bang," zei Zelfje. "Kom, kom, relax een beetje. Ga maar met ons mee, w-wij zijn helemaal niet b-bang" En ze renden naar het holletje van de Gompies om er te schuilen.

Daar was het gezellig en warm, want ze maakten meteen een lekker vuurtje en Zelfje mocht op een elfenbankje zitten, dat ze speciaal voor haar hadden neergezet. Ze dronken lekkere kruidenthee en aten taart van paddestoelen. Een van de Gompies stak een pijpje op, dat een heerlijke geur in de kamer verspreidde. En ze kregen allemaal een trekje. "Hè, daar word je lekker kiezel van," zuchtte het elfje. En het werd helemaal gezellig, toen ze hun muziekinstrumentjes pakten en er vrolijk op los speelden.

Zo merkten ze pas na een tijdje, dat het onweer voorbij was. Het was heel stil in het bos. Je hoorde alleen nog wat druppeltjes van de bomen vallen, en verder niets. Of niets... *oink* Wat was dat vreemde geluid in de verte? *oink* "Hé, da's vreemd," bromde de oudste, die eigenlijk 'Docus' heette. "Toch eens gaan kijken?" En ze kropen naar buiten in de richting van het geluid. *oink*oink* En, wat ze toen zagen! "Kijk eens, een beest." "Nietes, hij heeft geen staart." "Joh, een mens?" "Nee, mesjokke, die heb ik wel eens gezien." "'t Is toch gek hoor" "hij zegt 'oink'." "'oink' zegt hij, 't is een oinkbeest." "Een een oinkbeest!?" Het beest, of wat het dan ook was, keek een beetje zielig en verbaasd rond met zijn grote lila ogen. En hij klapperde met zijn oor, want hij had er maar één. Terwijl hij verlegen in zijn neus pulkte. "Oink," zei hij weer, en nog eens:"Oink." "Hmm, 't is een vreemd geval," zei Docus gewichtig. "Waar zou hij vandaan komen?" "Meneer Oinkbeest, waar komt u vandaan?" "Oink," zei het beest. "Nou, niet erg duidelijk. Gompie, hij praat zo mal." "Misschien is hij met de bliksem meegekomen?" zei Zelfje. En toen zagen ze het allemaal. De plek waar het beest zat was helemaal zwart gebrand en zijn tenen waren ook een beetje verschroeid. En eigenlijk rook het ook wel aangebrand. "Nou, gek hoor. Daar steekt meer achter. Ik begrijp er niks van. Misschien weten Gerubijn en Serafijn er wel wat op." Dat waren de twee gezusters tovervrouw, die aan de rand van het bos woonden. Ze waren eigenlijk allebei als heks begonnen, maar omdat ze zo aardig waren, lukte dat niet helemaal. En toen waren ze maar tovervrouwen geworden, die bijna overal raad op wisten. De Gompies en Zelfje gingen dus op weg naar de tovervrouwen, en lieten het rare oinkbeest eenzaam achter.

Hier zit ik helemaal alleen.
Waar moet ik heen?
Straks wordt het koud.
Moet ik gaan slapen op een steen?
Met mijn grote teen in het kreupelwoud.

De vogels wonen in hun nesten,
de konijnen in hun hol.
De eekhoorn heeft zijn eigen boom.
Onder de aarde woont de mol.
De spin gaat slapen in zijn web,
de wijze uil zit op zijn tak.
De slak heeft zelfs zijn eigen huis
en ik vind nergens onderdak.

Hier zit ik midden in het woud
Het is zo koud, waar moet ik heen?
De gure wind waait door mijn vacht.
Het wordt al nacht, ik ga maar slapen, op een steen.
*geeuw*

Het was al donker aan het worden. De maan kwam langzaam op en overal was het stil in het bos. Zelfje en de Gompies liepen achter elkaar over de smalle paadjes waar je nog vaag wat paddenstoelen zag. Ze waren al bijna bij de twaalf oude eiken, waar achter het hutje van de twee tovervrouwen stonden, toen het elfje opeens bleef staan. "Goh, ik vind het toch wel zielig hoor, nou is hij helemaal alleen, en hij weet niet eens waar. Nou, ik ga terug hoor." En omdat ze kon vliegen, was ze algauw weer op de plek waar ze het vreemde beest hadden achtergelaten. Eerst zag ze helemaal niets, maar plotseling stootte ze tegen iets aan dat 'oink' zei. Het beest lag tegen een ronde steen, met zijn armen om zijn hoofd. "Hé, euh, Oink, euh ik bedoel, meneer? Ga eens zitten, ik ben het. Oh, je huilt? Oh, wat is er nou? Voel je je zo alleen? Weet je, ik vind je eigenlijk best wel aardig."

Dag beest,
of ben je geen beest.
Iemand als jij is er hier nooit geweest.
Je ziet er een beetje anders uit,
en als je praat,
maak je zo'n raar geluid.

Maar je ogen zijn lief,
Je ogen zijn zacht.
Huil nu niet meer om de donkere nacht.
Wees maar niet bang voor de wolf of de vos.
Je bent niet alleen in het bos.

Zeg, beest,
hoe is je naam?
Waar is je huis
en waar kom je vandaan?
Kun je verstaan wat ik tegen je zeg?
Droog nu je tranen,
ik ga niet meer weg.

Ik vind je niet mooi,
maar je bent wel heel zacht.
Mag ik me warmen tegen je vacht?
Ik zing je in slaap op een bedje van mos.
Je bent niet alleen in het bos.
Je bent niet alleen in het bos.

De vijf Gompies waren intussen bij het hutje van de tovervrouwen aangekomen, waar een grote koperen bel aan een paal hing. Hij hing wel een beetje hoog, maar met een aanloopje kon Docus er net bij. *ringelingelingelingeling* Ja, snap je, die bel ging zo lang, omdat Docus aan het touw was blijven hangen. *krriiiii* "Wie komt ons zo laat nog storen? De maan is vol, en de koekoek roept al om de nachtschade." "Nou, wij zijn het..." *door elkaar geroep* "Hé, rustig, niet allemaal door mekaar heen. Kom maar even binnen. Nou, laat de oudste het maar vertellen."

Vanavond bij ons, op de plek in het bos,
barstte er een verschrikkelijk onweer los.
De donder en bliksem, die viel uit de lucht.
Een vreselijke storm, joeg ons op de vlucht.

Toen kwam er een flits en een keiharde boink.
Nou zit daar dat beest, en hij zegt enkel 'oink'
en niemand verstaat hem, ik weet het niet hoor.
Misschien hebben jullie er een oplossing voor.

"Tjaaa," zei Gerubijn en krabde achter haar oor,"da's een geval van knazel en maanzaad, is het niet, Serafijn?" "Euh nou, het lijkt mij meer iets van zwavel en donderkruid hoor. Laten we eens in het grote boek gaan kijken... Hmm, oink euh oor, verstaan, communicatiestoornis! Ja, ja, ja, ja, dat moet het zijn. Ja, euh, ik heb het een tijd niet gedaan, hè. Nou, als ik dit zeg, dan moet er toch wat gebeuren, hoop ik." *keelgeschraap* "Eén is maar alleen, kunt gij mij verstaan. De maan lacht naar Atlantis. Ik herhaal de vraag: acht maal acht is edig. Alles valt later dan vandaag. Aarde, zon en maan, laat uw krachten gaan."

Zelfje en het oinkbeest hadden juist vriendschap gesloten toen ze een vreemd geluid hoorden. *fwieuwboink* "Hé, wat is dat nou? Komen er opeens nog drie van die oinkers uit de lucht vallen" En verbaasd keek ze toe hoe het oinkbeest de anderen, er waren twee grote en een kleintje, vrolijk begroetten en ze allemaal hun neuzen tegen elkaar wreven, terwijl hun oren klapperden van plezier. "Nou begrijp ik er geen snars meer van, want het bliksemde toch niet? Oh, of zou..." En inderdaad, daar kwamen de Gompies in optocht aangestapt met de gezusters tovervrouwen voorop. De een met een dik boek onder haar arm geklemd, want dat hadden ze voor de zekerheid toch maar meegenomen. Toen ze de nog steeds dansende oinkbeesten zag, en Zelfje, die er beteuterd naast stond, waren ze eerst wel verbaasd, maar toen zei Gerubijn:"Zie je nu wel, Serafijn, je hebt weer niet goed gekeken! Je bent je bril zeker weer kwijt, jij. Atlantis ligt in Nevelen. Je hebt de verkeerde toverspreuk genomen!" "Oooh, wat nou?" "Laten we eerst eens allemaal rustig gaan zitten, dan zal ik eens kijken. Euhm, ja hier is de goede spreuk, euhm. Oh ja, ik zie het al. Tromgeroffel bij de dans van de vuurvliegen." En alsof het was afgesproken, kwamen als bij toverslag wel honderd vuurvliegjes naar de open plek gevlogen, waar ze in een cirkel bleven ronddansen. Terwijl de Gompies zacht op hun trommeltjes begonnen te slaan, krabde Gerubijn achter haar oor en begon plechtig te lezen:"Gister is wit van schrikkende vissen. We weten niks van deze taal. Bleke flitsen, acht maal negen, hitte, witte schichten, regen. Hete bliksem is zijn maal." En daar stond, van het ene moment op het andere een grote dampende pot waar een heerlijke geur uit kwam, van appelmoes en aardappels en kaneel en kruidnagelen en nog veel meer. "Oeioei, gelukt gelukt! Dit is hete bliksem, en als we daar allemaal een hap van nemen, en de oinkbeesten ook, dan kunnen we mekaar verstaan." Ze haalde een zilveren lepel onder haar paarse cape vandaan en iedereen kreeg een hap.

Hap, hap, neem een hap, allemaal een hap van de toverpap.
Hap, hap, en wat een grap, ik ben een boon als ik het snap.
Hap, hap, appelflap, ik kan er wel van eten tot ik knap.
Hap, hap, doe niet slap, allemaal een hap van de toverpap.
Oink, oink, oink, hap, ik eet het liefste toverpap.
Ik eet het liefste toverpap
Hap, hap, toverpap.

"Ooh, ik kan ze verstaan!" "Ja, Gompie, het is te gek, ze zeggen 'toverpap'!" "Toverpap, toverpap!"

"Hé, maar zeg nou eens, waar komen jullie vandaan?" "Van de blauwe maan." "De blauwe maan? Bestaat die dan?" "Zekers wel, en er is niets zo saai als de blauwe maan. Hij staat boven het land waar de bliksem woont. En alles is er blauw, blauw, blauw. En het is er altijd blauwe maandag. Oh, het is er zo saai." "Alles blauw? Ook de bloemen enzo?" "Wat zijn dat? Bloemen? Ben jij een bloem?" "Nee, bloemen die groeien, net als de bomen en het mos." "Oh nee, bij ons groeien alleen maar blauwe bonen, en daar maken we soep van. En die is ook al niet lekker. Maar hier, hier is alles mooi, mooie kleuren. *snif* En het ruikt lekker. Kunnen we niet bij jullie blijven?" "Tja, dat kan wel, maar waar moeten jullie dan wonen? En wat eten jullie nog meer behalve hete bliksem? Hier zijn geen blauwe bonen hoor." "Oh, maar we vinden wel wat. Op onze maan woonden we in een grot, hebben jullie niet zoiets?" "Gompie nee, maar eh, euh, het hol van Broebel de beer staat leeg, want Broebel is met vakantie in het warme zuiden. Daar kun je wel zo lang in." "Hoi, hoi, hoi, we gaan hier lekker wonen. Hoi, hoi, hoi, wie had dat kunnen dromen. Geen oink die nog wat anders wou, we zitten niet meer in de kou. En daarom laten we alles nou blauw, blauw, blauw. Blauw, blauw, blauwauwauwauwauw."

De volgende morgen, toen iedereen een beetje was uitgeslapen, gingen Zelfje en de vijf Gompies op bezoek bij de familie Oink. Maar toen ze het hol van Broebel binnenkwamen, zagen ze alleen de drie grote Oinkers heel bedroefd voor zich uit zitten kijken. Sniffend en snuffend en er liepen grote tranen uit hun ogen. "Hé, wat is er nou weer aan de hand?" "We werden vanmorgen wakker, en toen was ons kleine Ploinkie weg, helemaal weg. We hebben al geroepen en gezocht, maar hij is nog steeds niet terug. Oh, wat zou er toch gebeurd zijn?" "Nou joh, effe kop op eh, zo'n vaart zal het toch wel niet lopen. Huh? Hoewel, wat ziet mijn oog? Allemaal kleine puntjes in de grond, een spoor van puntjes. Gompie, zouden de systemen hier soms achter zitten?" De systemen, dat waren hele gemene wezens, die in de heuvels woonden. Ze kwamen soms stiekem het bos in om kleine dieren of elfjes of kabouters te ontvoeren. En die stopten ze dan in een kooitje, waar ze de hele dag nootjes moesten pellen en ze kregen straf als ze er wat van aten. Dus je snapt wel, dat het er niet zo leuk uit zag voor Ploinkie, als de systemen hem echt hadden meegenomen. Er gingen meteen een paar Gompies naar Gerubijn en Serafijn om hun raad te vragen, terwijl de anderen het spoor volgden en Zelfje probeerde de zieligste Oink te troosten.

Na een poosje, hoorden ze de twee tovervrouwen al van verre aankomen. "Jaja, het is echt waar, jij had het boek meegenomen. Nee, jamaar,..." "Oh wacht, hier, hier is het. Euh heb jij je bril wel meegenomen, Serafijn?" "Hè, zus, wat doe je nou toch altijd rot. Je hebt hem zelf op, suffie, en jij zegt dat ik verstrooid ben!" "Nou, niet kibbelen hoor. Kijk, hier loopt het spoor, zie je wel? En het gaat helemaal door tot buiten het bos. Ik denk naar de heuvels, waar de systemen wonen." "Ja, ja, even mijn bril opzetten. Systemen, hè? Dat is dus meer iets van eh, ja, hier staat al wat. Systemen regels, wetten, knoppen, ponskaarten. Ja, ja, dit zal het zijn. Het antwoord is: ze zijn bang voor muziek. Dus daar moeten we ze mee moeten zien te vangen." "Nou, muziek, dat kunnen wij wel maken, eh jongens? Vooruit, iedereen die wat kan spelen, die doet mee. Ik val aan! Volg mij!"

Zo gingen ze zingend op weg naar het systemenland. Fladderak, de vleermuis, vloog voorop om de weg te verkennen. Daar achter de Gompies met hun trommeltjes en fluitjes. Dan Zelfje en de tovervrouwen met hun boek. Dan de oinkers en daar achter kwamen steeds meer dieren uit het bos, die mee zongen en humden tot ze er bijna waren. Toen ze uit het bos kwamen, moesten ze eerst langs het muffe moeras. Daar was het donker en geheimzinnig en ze hielden mekaar allemaal goed vast. Opeens zakten er drie trolletjes op het smalle pad. Docus bleef verschrikt staan, zodat ze allemaal tegen mekaar op botsten. Maar Serafijn zei dat het goede trolletjes waren en daarom vroegen ze netjes de weg naar het land van de systemen. Alleen, wat de trolletjes antwoorden, klonk wel een beetje griezelig.

Kijk uit in de heuvels,
daar loert het gevaar.
Daar wonen systemen
die hebben geen tenen,
geen hart en geen haar.

Pas op voor systemen,
ze zullen je grijpen,
ze zullen je nemen,
ze zullen je knijpen.
Pas op voor systemen,
ze zullen je vangen,
ze zullen je pakken,
ze zullen je hangen.
Pas op voor systemen, systemen, systemen.

Maar als je er heen wil,
daar ginds langs de sparren,
moet je dwars door de webben
waar spinnen in slapen.
En rechts bij de rotsen
na tien grijze bomen,
daar zijn de systemen,
dat is waar ze wonen.

Nou ja, in ieder geval wisten ze nu welke kant ze op moesten. Fladderak was nergens bang voor, die fladderde door alsof er niets aan de hand was. Maar Zelfje had een raar gevoel in haar buikje, en haar vleugeltjes trilden een beetje. En de anderen waren ook niet zo dapper hoor, maar voor elkaar lieten ze het niet merken. Alleen bij de spinnewebben was het even moeilijk. Gelukkig wist Gerubijn nog een toverspreukje om webben te ontrafelen en de spinnen renden hard weg. Hè. Toen ze bij de tien grijze bomen kwamen, zagen ze de puntige huizen van de systemen al tussen de heuvels staan. En in de verte hoorden ze een klaaglijk geroep. "Help, oink, help. Help me dan toch. Ik ben opgesloten. Oink, help, help." Dat was Ploinkie die riep en Zelfje kreeg tranen in haar ogen, zo zielig klonk het. Maar Docus zei:"Niet bang zijn, we zijn met zijn allen, en we zullen die systemen eens wat laten zien. Fladderak, jij kijkt waar Ploinkie zit, en wij, wij sluipen verder door de struiken. Allemaal je instrument bij je?" Ze knikten allemaal 'ja', want iedereen had wel iets dat geluid maakte. Een van de oinkbeesten had zelfs een blauwe neusfluit meegenomen. En Gerubijn had een ratel en Serafijn klapkauwgom. En Zelfje had een armbandje met allemaal zilveren belletje er aan. En er waren pannendeksels en fluitketels en rommelpotten en nog veel meer rare dingen. Ze kropen door de bosjes, tot vlak bij de huizen van de systemen.

Toen kwam Fladderak vertellen dat Ploinkie achter het vierde huis in een heel klein kooitje zat met een verschrikkelijk groot slot er op. En hij wist ook niet hoe dat open kon. Maar Solletje, de kleinste van de Gompies die nog steeds niets gezegd had, haalde een grote sleutel onder zijn jasje vandaan en zei verlegen:"Misschien past deze wel? Het is de muzieksleutel. Ik had hem maar meegenomen, want je weet nooit hè." Nou, dat vonden ze allemaal zo slim, dat niemand nog wat kon zeggen. Behalve Serafijn, die haar bril opzette om het eens goed te kunnen zien. Solletje, je krijgt een stukje van mijn kauwgom, als hij ook nog past. Als wij nou allemaal héél hard muziek gaan maken en zingen, dan jagen we de systemen wel op de vlucht. En dan maak jij intussen het kooitje open, hè?"

En zo gebeurde het. Het was een oorverdovend lawaai. En je zag overal systemen tevoorschijn komen met hun handen tegen hun oren. En ze maakten dat ze weg kwamen, de heuvels in. En kleine Solletje rende naar de kooi en de sleutel paste! Hoera! En samen met de gelukkige Ploinkie gingen ze zingend en dansend terug naar het bos.

En daar was er 's avonds een heel groot feest. Er hingen gekleurde lampionnetjes tussen de bomen. En er waren allemaal lekkere hapjes en rozenblaadjesthee en geurige pijpjes. En er brande een groot kampvuur. En de elf zusjes van Zelfje kwamen ook nog. En ze dansten met Zelfje een hele mooie dans. Oh ja, en de oinkbeesten dansten de blauwe maan polka. En dat was zo grappig, op het laatste deden ze allemaal mee tot ze heel kiezel en moe waren. En aan het eind van het feest, zongen ze met zijn allen nog een heel mooi klokjes lied dat tot ver over de heuvels klonk.

Al regent het ook dat het giet,
al schijnt de zon soms dagen niet.
Toch hebben wij dan geen verdriet,
want we horen, we horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.

Al zijn de dagen koud en guur,
we kruipen lekker bij het vuur
en zingen tot het nachtelijk uur,
want we horen, we horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.

Al komen wij van de blauwe maan,
en kan je ons soms niet verstaan.
Dat zal vanzelf wel beter gaan,
want we horen, we horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.

Ik hoor bij jou en jij bij mij,
jij en hij en zij en mij.
Niemand is er gek of raar,
want we horen, we horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.
We horen bij elkaar.

Het carillon van Maastricht
Klinkt als een gedicht

Maastricht wil een eigen beiaardier!!!

Plaats reactie